Zoeken

'Een heel huis vol' van Boudewijn Büch

van 26 mei t/m 2 december 2001

Over de tentoonstelling 'Een heel huis vol' van Boudewijn Büch
door Kees Moeliker

[artikel uit Straatgras 13-2 (2001), tijdschrift van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam]

Op een bijna manshoge reproductie van het schilderij 'The artist in his museum' houdt Charles Willson Peale, een van de 'uitvinders' van het natuurhistorische museum, het doek op dat zijn museum tegen al te fel licht beschermt. Dit is de ingang van de tentoonstelling Een heel huis vol. Niet voor niets koos Boudewijn Büch dit archetype als introductie van zijn expositie, zijn persoonlijke keuze uit zijn eigen natuurwetenschappelijke verzameling die nog tot 2 december 2001 in de Parkzaal van het museum te zien is. Büch houdt namelijk ook een doek op, of liever, hij houdt de deur van zijn huis - zijn privé museum - op een kier, en gunt nieuwsgierigen 'voor het eerst en daarna nooit meer' een blik op zijn verzameling en daarmee ook in zijn leven, want, zo sprak Büch tijdens zijn openingstoespraak, 'Mijn verzameling is een betere autobiografie dan al mijn romans bij elkaar. Dit ben ik helemaal’.

Denk nu niet dat wij-van-het-museum een dagje zijn gaan shoppen bij Büch thuis en met van die zelfklevende gele memoblaadjes onze wensen voor te exposeren spullen kenbaar gemaakt hebben. Nee, Boudewijn deed alles zelf. Hij kreeg van het museum een plattegrond van de Parkzaal met daarop ingetekend tien vitrines, en daarmee ging hij aan het werk. Hij selecteerde het materiaal en kwam na verloop van tijd met een lijstje thema's dat min of meer overeenkwam met de hoofdstukindeling van het boek 'Een heel huis vol' dat hij speciaal voor en bij de expositie schreef. Vanwege het nog steeds in zwang zijnde gebruik om in musea (ook in de natuurhistorische branche) her en der in en bij tentoonstellingen en losse exponaten tekstjes te zetten of plakken, vroegen we Büch vriendelijk om 'bijschriften'. Bezoekers zouden het immers wel waarderen als duidelijk is wat er zoal tentoongesteld wordt. Büch, fervent museumbezoeker en kennelijk goed op de hoogte van de museumpraktijk, produceerde in rap tempo de gevraagde bijschriften: een pak A4tjes ter dikte van een gemiddelde Gouden Gids. Alles keurig gegroepeerd per vitrine, onder samenvattende en veelzeggende titels als 'Porselein: beren en pinguïns & een verrassing' of 'Een vroeg werk van de liefste reiziger van de wereld', alles voorzien van uitgebreide bibliografische gegevens, regelbeschrijvingen (met zeer nauwgezet en consequent gebruik van rechte en schuine haakjes, cursieven, vette tekstdelen en kapitalen), doorwrochte eigen uitleg en aanwijzingen voor de bezoeker ('Boek ge-opend bij plate XIV: het skelet van de Rodrigues dodo ['solitaire'].') en interpretaties met verwijzingen naar literatuur die hij ook nog eens van a tot z uitschreef. Het geheel een aparte publicatie meer dan waard. Kortom: een lust voor de geïnteresseerde lezer maar een regelrechte ramp voor de museummedewerker en vormgever die weet dat 'een C-tekst doorgaans de 25 woorden niet overschrijdt', om maar te zwijgen van de te verwachten score nadat de leesbaarheidsformule van Flesch-Douma op het document was losgelaten.Wat te doen? Gelukkig droeg Büch de oplossing zelf aan - het was immers zijn tentoonstelling en hij had carte blanche. Nadat hij alle spullen keurig geordend in de vitrines had geplaatst, kwam er een verse uitdraai uit de tas en drapeerde Boudewijn zelf de A4tjes bij het tentoongestelde. En denk nu niet dat het museum een makkie aan deze expositie had, want ik mocht - hoogstpersoonlijk - die teksten die van het ene naar het andere A4tje overliepen met magic tape aan elkaar plakken (en nog recht ook). De projectleider wist nog een adresje waar zeer verantwoorde (zuurvrije?) nummertjes (ter verwijzing) ruim voorradig waren, zodat de betekst-ing van Een heel huis vol min of meer museaal verantwoord op zijn pootjes terechtkwam. Bezoekers met een lichaamslengte onder de 165 cm en zij die lezen met behulp van zware optische hulpmiddelen komen er bekaaid af, mits ze de teksten willen lezen. De tentoonstelling als geheel, de indeling van de ruimte en het kleurgebruik (uitgedacht en uitgevoerd door ZEE-grafisch en architectonisch ontwerpen) is op zich al een lust voor het oog.Wat is er dan te zien en te lezen? Harde afspraken met Boudewijn Büch verbieden mij om de 'bijschriften' integraal als bijlage bij deze Straatgras af te drukken en ook fotograferen van de tentoonstelling is aan strenge regels gebonden. Ik beschrijf daarom onderwerpen die, voor mij persoonlijk, hoogtepunten van de tentoonstelling vormen, waarbij de beschikbaar gestelde persfoto's (die stuk voor stuk ook in het boek terug te vinden zijn) uitkomst bieden. De tussenkoppen zijn van de hand van Büch en verwijzen naar de vitrines in de tentoonstelling. Citaten uit de tentoonstellingsteksten van Büch staan tussen aanhalingstekens.

Vreemde zaken
Mijn favoriet is (het boek over en het zelfportret van) Charles Willson Peale, alleen al om het feit dat zijn museum zoveel toevallige gelijkenis vertoont met de inrichting van onze vaste collectie-opstelling wereldNatuur. Zeer amusant is verder de serie 'studies over het laten van winden' waarbij de boekjes over de petomaan Joseph Pujol die complete volksliederen uit zijn anus kon laten ontsnappen, zelfs mij bekend voorkwamen. De foto die Büch selecteerde uit het boek Auf Eisbären und Moschusochsen. Jagderlebnisse in Ostgrönland … van Rudolph Kmunke (Wenen, 1910) moet u zeker komen zien. Ik kon een valse glimlach niet onderdrukken, maar dat komt omdat ik graag opgezette dieren in een vreemde omgeving zie. De rouwhaarwerkjes uit de eerste helft van de negentiende eeuw (het haar van een overledene werd verwerkt tot een soort 'priegelkunst') - niet één, maar gelijk elf van een bijzondere schoonheid - zullen voor velen een openbaring zijn.

Coelacanth
Fantastisch als extraatje, de coelacanth (Latimeria chalumnae) die Naturalis zeer collegiaal en zonder slag of stoot beschikbaar stelde. Het gaat om nummer 46, het exemplaar dat in augustus 1965 bij de Comoren werd opgevist. Een natuurhistorisch topstuk dat lange tijd niet meer tentoongesteld is. Büch mocht hem een keer vasthouden, vandaar. Zeker zo spectaculair is de verzameling literatuur over deze oervis. Büch heeft werkelijk alles en toont dat ook. Mij troffen de drie dikke banden van Millot (en Anthony) verschenen in 1954, 1958 en 1965 die de anatomie en morfologie zeer gedetailleerd beschrijven en illustreren. De keuze van Büch: 'Getoond wordt een coelacanth die in plakjes is gesneden.' Let ook op de handtekening van Majorie Courtenay-Latimer (de ontdekster van de coelacanth) op een ingelijste prentbriefkaart, met blauwe balpen op een blauwe achtergrond (verzamelen voor gevorderden: laat alles signeren). Het gedicht Ichthyologie uit de bundel Cenotaaf van Gerrit Achterberg uit 1953 over de ontdekking van de oervis, is aan mij niet besteed, maar leest u het vooral wel.

Vreemde dieren
Als vogelman en verzamelaar van allerhande checklists (lijsten met vogelnamen) trof mij bijzonder het boek Conspectus generum avium van C.L. Bonaparte uit 1850 (een van de eerste checklists). Het 'loodzware' A history of the birds of New Zealand van Sir Walter L. Buller uit 1888 spreekt mij ook zeer aan, zeker ook om de keuze van de plaat: 'Geopend ligt het tweede deel bij de inmiddels zeldzame North-Island kiwi [Apterix bulleri - aldus genoemd naar Buller] ….'.Dat Büch in deze vitrine een 'Rumphius' neerlegt en achteloos openslaat bij een plaat van een klapperdief (Birgus latro), een landkrab die cocosnoten uit de palmkruinen knipt en vervolgens leeg eet, kan haast geen toeval zijn. Het museum bezit namelijk twee exemplaren van D'Amboinsche Rariteitkamer …. van G.E. Rumphius én een mooi exemplaar van een klapperdief (die mij en mijn maat destijds op het Molukse eiland Boano uit de slaap hield).

Pinguïns
Tussen al het boekengeweld is de 'Vitrinekast met pinguïns van steen, hout, plastiek et cetera.' een verademing. Hier ziet men het soort verzameling waaraan iedereen wel eens begonnen is. Pinguïnverzamelaars zullen tussen de honderden prullen zeker een en ander herkennen. Daarnaast, in een kleine vitrine, Boudewijn's eigen opgezette koningspinguïn met de pootjes op een stuk witgeverfd Zuidpoolhout (wanneer stoppen preparateurs eens met het dwangmatig en vaak misplaatste gebruik van (kien)hout als ondergrondje). In het kader van deze pinguïngekte ook een aantal fraaie en vaak zeer oude boekwerken waarin 'vroege' afbeeldingen van pinguïns staan. Het plaatje van 'De eerste pinguïn ooit gezien met westerse ogen' is opvallend accuraat. Kortom, dit onderdeel is een regelrechte aanrader voor de pinguïn liefhebber.

Het eenzame eiland
Allerlei kinderboeken, spelletjes, stripverhalen en plaatjes over Robinson Crusoe vormen inderdaad 'Een verzamelgebied zonder einde'. De boekjes en spelletjes die Büch selecteerde zullen menig avontuurlijk jongenshart sneller doen gaan kloppen, maar echt voor de liefhebber zijn toch de oorspronkelijke boeken van de hand van Daniel Defoe uit 1719: The life and strange surprizing (sic!) adventures of Robinson Crusoe, of York, mariner …. en The farther adventures of Robinson Crusoe being the second and last part of his life … written by himself. 'Een souvenir van ver weg en heel hoog' is helemaal op zijn plaats in een natuurmuseum: het gaat om een gedroogd blaadje van Thrysopteris elegans dat Büch zelf in 1992 verzamelde ('na een ijzingwekkende tocht op een muildier') op de 915 meter hoge berg (Alexander Selkirk's Lookout) op Isla Robinson Crusoe (Chili), het eiland waar Crusoe (Selkirk) vijf eenzame jaren doorbracht. Het blaadje, enige centimeters groot, is van een mooie varen.

Plantkunde
Deze vitrine heeft passende aandacht voor Charles Darwin en Carolus Linnaeus, twee vroege natuurhistorici die hun sporen in de biologie (en ver daarbuiten) verdiend hebben. Het oog valt meteen op het scheepsmodel van de Beagle dat Büch liet maken op het eiland Mauritius in 1991. Het verslag dat Darwin schreef over zijn reis met dat scheepje, stelt Büch natuurlijk ook tentoon. Hij toont twee (van de drie) issues, waarvan er in totaal 1500 exemplaren verschenen. Uniek dus. Ook leuk voor de (museum)bioloog is het Systema Naturae van Linnaeus, waarin de basis werd gelegd van de biologische naamgeving. Wonderlijk is het bundeltje met 'achttien proefschriften die Carlolus Linnaeus tegen betaling voor zijn leerlingen schreef'. Zo ging dat kennelijk in die tijd. Ook in deze vitrine een aarzelend begin van een heus herbarium: een gedroogd Linnaeusklokje (Linnaea borealis) afkomstig uit Noorwegen 1971, dat Büch van een bevriende bioloog cadeau kreeg.

Dodo
In een keurig en museaal verantwoord kistje met glazen deksel, inderdaad, het dodobotje dat Büch in 1991 wist los te praten van de directeur van The Mauritius Institute. Het is, volgens Büch, een dijbeentje van de 'gewone dodo' (Raphus cucullatus) gevonden op Mauritius in 1865. In Nederland zijn geen resten van dodo's openbaar te zien, dit is dus een echte buitenkans. De entourage mag er ook zijn met eigenlijk alle belangrijke en minder belangrijke dodoliteratuur die er is (zelfs de loei-zeldzame Extinct birds van Walter Rothschild uit 1907), een mooie verzameling dodobeeldjes en - in bruikleen afgestaan door onze collega's van het Zoölogisch Museum Amsterdam - het zogenaamde naaktmodel van Hakhof: een reconstructie van een dodo zonder veren.

Ruimtegebrek dwingt mij tot afronden, zodat ik u veel moet onthouden op deze schriftelijke rondleiding. Kijk vooral ook even naar (de kwijlsporen op de ruit van) de vitrine over 'Schrijvende geneesheren': het plaatje bij 'de clitoris verklaard' trekt buitengewoon veel aandacht. De voor velen onbekende werken van Alexander von Humboldt, of zijn manshoge stapel boeken die één reis (de [Zuid] Amerikaanse) beschrijft en de Goethe-naturalia zijn ook aanraders.<

De tentoonstelling 'Een heel huis vol' was te zien in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam van 26 mei tot en met 2 december 2001