Villa Dijkzigt
Het Natuurhistorisch Museum Rotterdam is gevestigd in Villa Dijkzigt, een Rijksmonument uit 1852 dat in 1995 werd uitgebreid met een modern glazen paviljoen. Villa Dijkzigt werd ontworpen en gebouwd door J.F. Metzelaar (1818-1897) in opdracht van de familie Van Hoboken. Deze familie bezat een landgoed 'Het Land van Hoboken' net buiten de stadsdriehoek, en wilde daar een buitenhuis. De bouw vond plaats in 1851/1852. De villa had - in haar oorspronkelijke vorm - alle kenmerken van een in classicistische stijl opgetrokken buitenhuis (met eclectische elementen), waarbij het meeste geld en aandacht werd besteed aan de twee door de zon beschenen gevels.
Ons museumgebouw, Villa Dijkzigt, kon in 1851 worden gebouwd door het vermogen dat de toenmalige eigenaar (de familie Van Hoboken) mede dankzij de koloniale handel kon opbouwen.
Museumpark
Ook toen de stad om haar heen bleef groeien, bleef de familie Van Hoboken 'het ongestoorde genot van deze landelijke omgeving verkiezen boven exploitatie'. 'Het Land van Hoboken' was hierdoor lang een merkwaardige groene oase in een groeiende en jachtige stad. Toen de landheer Anthonie van Hoboken in 1924 stierf, kocht de Gemeente Rotterdam de grond en de villa van de erfgenamen, en besloot het gebied groen te houden door er een museumpark van te maken. In 1928 werd aan de rand van het park begonnen met de bouw van Museum Boijmans. In 1953 besloot de gemeente een gedeelte van het landgoed te gebruiken voor een nieuw te vestigen gemeenteziekenhuis, het Dijkzigt Ziekenhuis, genoemd naar de villa. Villa Dijkzigt zelf werd in gebruik genomen door de Volksuniversiteit Rotterdam die er omstreeks 1930 een 'filmzaal' aan bouwde. De filmzaal was een onooglijk bouwsel dat afbreuk deed aan de schoonheid van de villa. Ook het eens zo fraaie interieur verloor veel van zijn oorspronkelijke details. Omstreeks 1984 ging de Volksuniversiteit failliet en Villa Dijkzigt (en het omliggende park met het 'openluchttheater') raakte steeds meer in verval. De villa werd slechts bewoond door een 'huisbewaarder' en een groot aantal katten.
Het Natuurhistorisch Museum betrekt de villa
Toen het Natuurhistorisch Museum Rotterdam de villa in mei 1987 betrok was het toe aan een grondige restauratie. Eerst werd de begane grond (bel-etage) aangepast zodat het museum in juni 1988 de deuren van Villa Dijkzigt opende en op bescheiden schaal exposities organiseerde. De collectie van het museum werd opgeslagen in de filmzaal. Begin jaren '90 van de vorige eeuw vernieuwde en verhoogde het museum het dak van de villa zodat een tweede verdieping met depotruimte voor de collectie ontstond. Vooruitlopend op nieuwbouw werd de filmzaal in 1992 gesloopt.
Toch bleek Villa Dijkzigt te klein voor het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Het grootste gedeelte van het gebouw werd in beslag genomen door collectiedepots, kantoren en een werkplaats.Voor het tentoonstellen van de rijke collectie of wisselende actuele presentaties was nauwelijks ruimte. Daarvoor was totaal beschikbaar een centrale hal, twee tentoonstellingzalen (160 m2) en een winkelruimte. Naast een grondige renovatie van het rijksmonument zelf, was een uitbreiding van de villa noodzakelijk zodat op een volwaardige wijze kon worden voldaan aan de meest elementaire doelstelling van een museum: het verwerven, conserveren en presenteren van de collectie.
Nieuwbouw
Gestimuleerd door de wervelwind aan bouw- en herinrichtingactiviteiten die begin jaren '90 in het vervallen Museumpark plaatsvonden (herinrichting van het park door Yves Brunnier/Rem Koolhaas, uitbreiding Museum Boijmans door Hubert-Jan Henket, bouw Nederlands Architectuurinstituut door Jo Coenen, renovatie van de villa Museumpark 11 tot Chabot Museum door De Weger Architecten en de bouw van de Kunsthal door Rem Koolhaas) gaf de eigenaar van het pand Villa Dijkzigt (Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, OBR) opdracht aan Mecanoo architecten (Francien Houben en Erick van Egeraat) om de uitbreiding en renovatie vorm te geven. Toen Erick van Egeraat uit Mecanoo stapte en zijn eigen EEA (Erick van Egeraat associated architects) oprichtte, nam hij 'het Natuurhistorisch Museum' mee. Met de bouw van het nieuwbouwpaviljoen werd in 1994 begonnen. Medio 1995 was het klaar en in 1996 was de renovatie van de villa gereed.
Architectonische beschrijving van het gebouw
Het gebouw van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam in zijn huidige vorm, laat zich als volgt beschrijven: de bestaande gevel van de villa aan de entreezijde is geheel ontmanteld en slechts als gemetseld skelet gehandhaafd. Een volledig glazen invulling achter het oorspronkelijk metselwerk verbindt het bestaande gebouw met het nieuwe paviljoen, waar zich de Parkzaal, een 250 m2 grote tentoonstellingszaal, bevindt. Over de hele lengte van deze ruimte treedt door een 1,5 meter hoge glasstrook daglicht naar binnen. Deze glasopening geeft de zaal een grotere maat en tegelijkertijd ervaart men het groen van het park, zonder dat dit de het beeld van de tentoonstelling domineert. De voorhal van het paviljoen (met invalideningang) is helemaal van glas en fungeert als 'de grootste vitrine van Nederland' die plaats biedt aan een skelet van een 15 meter lange potvis.
De gevel van het nieuwe paviljoen is ontworpen in contrast met de villa, en is in concept te lezen als een combinatie van drie huiden. De eerste huid is van beton en omsluit de Parkzaal, de tentoonstellingsruimte. De tweede huid is van glas. Deze is als een vlies om de betonnen wand getrokken, maar komt hiervan aan de oostzijde van het gebouw los. De zo ontstane ruimte is de hal van de nieuwbouw waar het potvisskelet hangt. Vanuit deze hal kunnen de Parkzaal, het bordes, de villa en - via de invalideningang - het aangrenzende Museumpark met twee hellingbanen bereikt worden. De derde huid is van baksteen, en bevindt zich aan de zuid- en aan de westzijde van het paviljoen. Deze zit als het ware als een deken om het glas gevouwen en beschermt het gebouw tegen overdadige zoninval. Komend vanuit het Museumpark ontstaat zo het beeld van 'een betonnen potvis die in een glazen weckfles wordt geconserveerd'. Het beeld vanaf de Westzeedijk blijft gedomineerd door de villa, waarachter slechts een fragment van de nieuwbouw zichtbaar wordt. Op de verdieping van het nieuwe paviljoen zijn kantoren en de bibliotheek gesitueerd. De kelder biedt ruimte aan collectiedepots.
foto: Günther Richters
In de villa heeft het centrale trappenhuis door de hoge glazen gevel veel licht, terwijl de tentoonstellingszalen op de verdieping juist de beslotenheid van het oorspronkelijke woonhuis uitstralen. Op de begane grond van de villa is de entreebalie en museumwinkel. De aangrenzende Hoboken Salon is met het fraaie geornamenteerde plafond de enige ruimte die nog iets van de oude luister uit de tijd van Van Hoboken ademt. De Salon doet dan ook dienst als ruimte voor recepties, trouwerijen, lezingen en andere activiteiten die enige beslotenheid vergen. Via de centrale 'mammoethal' met het trappenhuis bereikt men de garderobe en de marmeren Haverhorst Vestibule waar ooit de oorspronkelijke ingang van de villa was. In de antieke achtkantige torenkamer wordt het Kabinet van dr A.B. van Deinse tentoongesteld. Door een hangende glazen loopbrug is de Parkzaal van het nieuwbouwpaviljoen te bereiken.
Opknapbeurt
Het jaar 2007 kan voor het museum de geschiedenisboekjes in als het jaar van de opknapbeurt. Na de nieuwbouw van 1995 en de renovatie van 1996 waren er geen gemeentelijke plamuurmessen, schilderskwasten of voegspijkers meer gesignaleerd in de nabijheid van Villa Dijkzigt. Na 11 jaar stonden de laatste verfschilfers op het punt om van de kozijnen af te waaien en vielen de bakstenen bijkans de gevel uit bij gebrek aan voegmortel. Toen kwam de redding: het OBR heeft zich zeer ingespannen om een optimaal resultaat te behalen en het gebouw zag er in 2007 dus weer uit zoals het een Rijksmonument betaamt.